4

 

 

 

 

In den beginne was het woord. Zelfs als tiener had Emma dat niet letterlijk opgevat. Hoe kon er een woord zijn als er niemand was om het uit te spreken? Het leek haar stug dat het woord er als eerste was. En niemand had het haar ooit fatsoenlijk uitgelegd. Niet in de preken die ze tijdens de kerkdiensten op zondagochtend moest aanhoren, en ook niet in de saaie catechisatie waar ze ’s avonds naartoe moest.

Ze had altijd aangenomen dat het in werkelijkheid betekende: In den beginne was het verhaal. Per slot van rekening was de bijbel een en al verhaal. Alles draaide om verhalen. De enige manier waarop ze haar eigen leven begrijpelijk kon maken, was door er een verhaal van te maken.

En naarmate ze ouder werd, werd het verhaal – verzinsel of werkelijkheid? – ingewikkelder.

Ooit was er een gezin. Een doodnormaal gezin. Vader, moeder, dochter, zoon. Ze woonden in een mooi huis iets buiten York, in een straat met bomen op de stoep. In de lente waren de bomen roze van de bloesem; in de herfst waren de bladeren goudgeel. Robert, de vader, was architect. Mary, de moeder, had een deeltijdbaan in de universiteitsbibliotheek. Emma en Christopher zaten op de school aan het einde van de straat. Hun schooluniform bestond uit een zwarte broek, een kastanjebruine blazer en een grijze das.

Terwijl ze in gedachte het verhaal opdreunde, zag Emma de tuin van het huis in York voor zich. Een rode bakstenen muur met een rijtje zonnebloemen ertegenaan, zo felgeel dat Emma’s ogen er pijn van deden. Christopher zat op zijn hurken naast een terracottapot waar lavendel in groeide. Hij had net een vlinder gevangen. Ze kon de lavendel gewoon ruiken. Ook hoorde ze iets: het zwierige geluid van een fluit dat door een openstaand raam naar buiten kwam drijven. Het tienermeisje dat af en toe bij hen kwam babysitten.

Zo gelukkig word ik nooit meer. De gedachte drong zich ineens aan haar op, maar nee, ze kon niet toestaan dat hij deel zou gaan uitmaken van het verhaal. Te pijnlijk. En dus ging ze verder met het verhaal zoals ze het altijd vertelde.

Toen ontdekte Robert Jezus, en alles veranderde. Hij zei dat hij niet langer architect kon blijven. Hij verliet zijn oude kantoor met de enorme ramen en ging naar de universiteit om een opleiding tot reclasseringsambtenaar te volgen.

‘Waarom word je niet gewoon dominee?’ had Emma gevraagd. Ze gingen destijds al regelmatig naar de kerk. Ze dacht dat hij een goede dominee zou zijn.

‘Omdat ik me daartoe niet geroepen voel,’ had Robert gezegd.

Een baan als reclasseringsambtenaar in York zat er niet in. Niemand zat op hem te wachten, en hoe dan ook, ze hadden niet genoeg geld om het ruime huis in het stille straatje aan te houden. In plaats daarvan verhuisden ze naar Elvet, meer naar het oosten, waar het land vlak was en ze om reclasseringsambtenaren zaten te springen. Mary had haar baan bij de universiteit opgezegd en in plaats daarvan een baantje bij de kleine openbare bibliotheek aangenomen. Als ze de studenten al miste, dan zei ze er niks van. Ze ging elke zondag met Robert mee naar de kerk en zong de psalmen met evenveel overgave mee als hij. Emma had geen idee wat ze werkelijk vond van hun nieuwe leven in het tochtige huis tussen de kolenvelden en de modder.

Maar dat was natuurlijk niet het hele verhaal. Zelfs op haar vijftiende realiseerde Emma zich al dat er meer aan de hand moest zijn. Er moest iets gebeurd zijn waardoor Robert ineens zo religieus was geworden. Het kon niet zo zijn dat hij als een donderslag bij heldere hemel Jezus had ontdekt. Er moest iets gebeurd zijn waardoor hij was veranderd. In de boeken die ze had gelezen, lag aan elke actie een reden ten grondslag. Het was verschrikkelijk onbevredigend als er dingen gebeurden waarvoor geen duidelijke uitleg voorhanden was. Robert moest iets traumatisch hebben meegemaakt, of door een of andere crisis zijn gegaan. Hij had het er nooit over, dus kon ze er lustig op los fantaseren, haar eigen versie van het verhaal vertellen.

 

Het was zondag, en op zondag ging de hele familie samen ter communie in de kerk aan de overkant van het plein. Na de geboorte van Matthew had Emma een paar weken vrij gekregen, maar toen Matthew een maand oud was, was Robert op bezoek gekomen. Het was midden op de ochtend, op een doordeweekse dag, en dus was ze enigszins verbaasd geweest toen hij ineens voor haar neus stond.

‘Moet je niet werken vandaag?’ had ze gevraagd.

‘Ik ben op weg naar Spinney Fen. Tijd genoeg om een kopje koffie te drinken en even mijn pasgeboren kleinkind te zien.’

Spinney Fen was de vrouwengevangenis met de hoge betonnen muren op het klif naast het gaswinningsterrein. Daar had hij cliënten: gedetineerden die hij in het dorp zelf had begeleid, en anderen die op het punt stonden voorwaardelijk te worden vrijgelaten. Emma reed niet graag langs Spinney Fen. Er hing vaak zoveel zeemist om het gebouw heen dat het leek alsof er geen einde kwam aan de betonnen muren – alsof ze recht de wolken in gingen. Toen ze net naar Elvet waren verhuisd, had ze nachtmerries gehad waarin Robert door de smalle, metalen poort naar binnen ging en vervolgens nooit meer naar buiten mocht.

Ze had hem een kop koffie ingeschonken en hem de kleine laten vasthouden, zich afvragend waaraan ze zijn bezoek nu echt te danken had. Toen hij wegging bleef hij in de deuropening staan.

‘Zien we je deze zondag weer eens in de kerk? Maak je geen zorgen over de baby. Als hij huilt neem je hem gewoon mee naar buiten.’

En uiteraard had ze de zondag daarop in de kerk gezeten, want sinds de dood van Abigail had ze niet genoeg wilskracht meer om tegen hem in opstand te komen. Om tegen wie dan ook in opstand te komen. Daarbij slaagde hij er op de een of andere manier nog altijd in haar het gevoel te geven dat ze schuldig was. Diep in haar hart geloofde ze dat als ze die zondag binnen was gebleven, alles heel anders afgelopen zou zijn. Dat als zij dat lichaam niet had gevonden, Abigail misschien nog in leven zou zijn.

Robert en Mary zaten altijd eerder in de St. Maria Magdalenakerk dan Emma en James. Robert was kerkvoogd en droeg zelf ook altijd een witte toga als het tijd was. Ook diende hij de wijn op in de grote, zilveren miskelk. Emma wist niet zeker wat hij deed in het halfuur voordat de dienst begon, maar hij verdween altijd in de sacristie. Misschien waren er praktische klussen waaraan hij zich moest wijden; misschien zat hij wel te bidden. Mary ging altijd het keukentje in het parochiehuis in om water op te zetten voor koffie en de kopjes alvast klaar te zetten voor na de dienst. Daarna ging ze de kerk weer in om bij de deur de gezangboeken en de liturgie uit te delen. Toen Emma nog thuis woonde, hielp ze daar altijd bij mee.

Toen Emma James net kende, was hij absoluut niet godsdienstig geweest. Ze had hem er al op hun eerste afspraakje naar gevraagd, gewoon om er zeker van te zijn. En ook nu dacht ze niet dat hij echt in God geloofde, of in de andere dingen waarin hij voor zijn geloofsbelijdenis moest geloven. Hij was de meest rationele man die ze kende. Hij lachte om het bijgeloof van de buitenlandse matrozen die hij op zijn werk ontmoette. De enige reden waarom hij graag naar de kerk ging was dezelfde reden waarom hij ook zo graag naar het Kapiteinshuis had willen verhuizen. Zo ging het er traditioneel aan toe; zo werd je een respectabel mens. Zelf had hij geen familie, en dat was nóg een reden waarom hij graag met Emma’s ouders naar de kerk ging. Vaak had Emma het gevoel dat hij beter met Robert en Mary kon opschieten dan zij. Hij leek zich in hun gezelschap in elk geval beter op zijn gemak te voelen dan zij.

De dienst was al begonnen toen ze bij de kerk aankwamen. Het verhaal van Jeanies zelfmoord had op de voorpagina van de zondagskrant gestaan. Haar uitdrukkingsloze gezicht had Emma vanaf de mat aangestaard. Tamelijk verontrustend. Vervolgens was er op het laatste moment paniek uitgebroken omdat Matthew over zijn kleren had gespuugd, net toen ze op het punt stonden weg te gaan. Toen dat eenmaal geregeld was, haastten ze zich over het plein als een stel ongehoorzame kinderen die te laat op school dreigden te komen. Ineens begon het te regenen. Emma sloeg haar jas om de baby heen om te voorkomen dat hij nat zou worden, en realiseerde zich dat ze er daardoor weer zwanger uitzag. Een stel journalisten die voor de kerk had staan roken, renden naar hun auto’s.

De eerste psalm was al begonnen. Achter de dominee en de drie oude dames die samen het kerkkoor vormden, liepen ze over het gangpad naar voren. Het was al geen indrukwekkende processie, en zij vormden een oneerbiedwaardig staartje. Mary schoof een paar plaatsen op, zodat ze op hun gebruikelijke plaatsen bijna vooraan konden gaan zitten. Emma struikelde bijna over de enorme patchworktas die haar moeder altijd bij zich had en die ze voor zich op de vloer had gelegd.

Geknield kwam ze weer een beetje op adem – echt bidden deed ze niet – en vervolgens stond ze weer op om het laatste vers te zingen. Pas toen merkte ze hoe vol de kerk was. Normaal gesproken zaten de banken alleen zo vol als er iemand gedoopt werd. Dan werd de dienst namelijk ook bijgewoond door ‘heidenen’, zoals haar vader zo denigrerend kon zeggen. Vandaag werd er echter niemand gedoopt, en daarbij kende ze bijna al die gezichten. De kerk zat niet vol vreemden; hij zat vol dorpelingen die bij wijze van uitzondering eens een dienst bijwoonden. In Elvet volgde er op slecht nieuws altijd opwinding. Als je de zelfmoord van Jeanie Long tenminste slecht nieuws kon noemen.

Op het moment dat de organiste met haar reumatische vingers het trillende slotakkoord aansloeg, ging de deur open. Blijkbaar sloeg de wind de deur dicht, want hij viel met zoveel herrie in het slot dat iedereen zich afkeurend omdraaide. Achter in de kerk stond Dan Greenwood, met naast hem een gezette, foeilelijke vrouw. Hoewel Emma’s hart zoals altijd begon te bonzen bij het zien van Dan, vond ze het eigenlijk nogal teleurstellend om hem hier aan te treffen. Ze had hem nog nooit eerder in de kerk gezien; ze had altijd gedacht dat hij een bloedhekel aan de kerk had. Gelukkig had hij zich niet op de gelegenheid gekleed. Hij had nog steeds de spijkerbroek en de schilderskiel aan die hij de vorige avond ook had gedragen. De vrouw droeg een vormeloze, polyester jurk met kleine, paarse bloemetjes, met daaroverheen een donzig, paars vest. Ondanks de kou droeg ze sandalen. Leren sandalen zonder hakken. Op de een of andere manier vond Emma hun aanwezigheid daar achter in de kerk onheilspellend. Even verwachtte ze een mededeling – dat iedereen de kerk moest verlaten omdat er brand was uitgebroken of omdat er een bommelding was geweest. Zelfs de dominee stond hen even afwachtend aan te staren.

De vrouw gedroeg zich echter verre van paniekerig. Het leek er zelfs op dat ze al die aandacht wel leuk vond. Ze pakte Dan bij zijn arm en trok hem een kerkbank in. Het was zo’n natuurlijk gebaar dat Emma haar wenkbrauwen fronste. In wat voor relatie stonden Dan en die vrouw? Ze was te jong om zijn moeder te zijn; ze was nog geen tien jaar ouder dan hij. Maar ze was zo lelijk dat hij onmogelijk verliefd op haar kon zijn. Emma was geen zelfverzekerd type, maar ze was ervan overtuigd dat zijzelf lichamelijk aantrekkelijk was. Ze wist zeker dat James haar nooit ten huwelijk zou hebben gevraagd als ze dik was geweest of puisten had gehad. Gedurende de rest van de dienst hoorde Emma bij het zingen de stem van de vrouw boven alle andere stemmen uit. Ze had een luide, heldere stem, en ze kon geen wijs houden.

In de preek werd geen melding gemaakt van Jeanie Long. Emma dacht dat de dominee misschien nog niet van haar zelfmoord had gehoord, maar haar naam viel wel in de gebeden voor de overledenen, na die van Elsie Hepworth en Albert Smith. Terwijl de andere mensen op hun knieën zaten, zat Emma met Matthew op haar schoot in de bank. Ze probeerde zich het beeld van Jeanie voor de geest te halen. Voorzover ze zich kon herinneren had ze haar maar één keer ontmoet, bij de Mantels thuis. Jeanie had piano gespeeld, op de prachtige vleugel die Keith Mantel voor Abigail had gekocht toen ze even wat belangstelling had getoond voor pianoles. Een lange, donkere, jonge vrouw die heel intens, heel ernstig over de toetsen gebogen zat. Toen was Keith binnengekomen. Ze had zich omgedraaid, en op haar strakke gezicht had zich een glimlach afgetekend. Het was moeilijk voor te stellen, maar destijds was Jeanie jonger geweest dan Emma nu was. Ze was net afgestudeerd.

Inmiddels was het bijna tijd voor de communie. Gehuld in zijn witte toga stond Robert naast het altaar, naast de dominee. Mary kreeg als eerste een hostie en een slokje wijn. Daarna haastte ze zich naar de keuken om de oploskoffie in de thermosflessen te gieten. De reumatische organiste wankelde weer naar haar plaats achter het orgel en begon iets zachts, iets melancholieks te spelen. Er stond een rij in het gangpad. Emma gaf Matthew aan James, die ondanks de vele smeekbeden van Robert nooit gevormd was, en ging in de rij staan. Voor haar stond een lange, voorovergebogen man in een glanzend, grijs pak dat te groot voor hem was. Ze had hem nog nooit eerder in de kerk gezien, maar toch had ze de indruk dat ze hem ergens van kende. Hij had alleen gezeten, en niemand had een praatje met hem aangeknoopt, wat ongebruikelijk was. Meestal lieten de dames van de parochie zich erop voorstaan dat ze vreemden altijd vriendelijk verwelkomden.

Langzaam schuifelde de rij naar voren. Ietwat onhandig ging de man voor haar op zijn knieën zitten. Zelf knielde ze naast hem. Plotseling werd ze zich bewust van de overweldigende mottenballengeur die om hem heen hing. Hij had het pak duidelijk al een tijd niet meer gedragen. Hij stak zijn handen uit om de hostie aan te nemen. Hoewel hij zeker over de zestig moest zijn, had hij harde, bruine handen die eruitzagen alsof ze uit hout gehouwen waren. De dominee keek hem aan en wierp hem een subtiel glimlachje toe. Toen kwam Robert naar voren met de miskelk, waarvan hij de rand met een witte doek afveegde. Automatisch stak de man zijn hand uit om de kelk vast te houden terwijl hij hem aan zijn lippen zette. Toen keek hij op, recht in Roberts gezicht, en met een schok herkende hij hem. Terwijl Robert naar Emma liep, spuugde de man zijn slok wijn in Roberts richting. De dikke, zoete wijn liet een rode vlek achter op zijn witte toga. Alsof er bloed uit een wond droop, vond Emma. De adem van de vrouw naast Emma stokte, zogenaamd vanwege de schrik, maar in werkelijkheid meer vanwege de opwinding. De dominee had niet gezien wat er gebeurd was, en Robert deed net alsof er niks aan de hand was. De man stond op. Hij ging echter niet terug naar zijn plaats maar liep rechtstreeks de kerk uit.

Het was allemaal heel snel gebeurd, en behalve de mensen die vooraan geknield zaten, had waarschijnlijk niemand het gezien. Desalniettemin stond de vrouw die met Dan Greenwood was meegekomen op toen de man langs haar liep, en liep achter hem aan de kerk uit.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml